Van bank naar bed lijkt een marathon.
Mijn tante (hulpvaardig als ze is) staat onmiddellijk voor me klaar met haar heldere visie op ziek zijn: Het is VOLSTREKT ONGEOORLOOFD. Als je boodschappen kunt doen, kan je ook voor de klas staan. Als je 30 minuten achter elkaar niet hoest, ben je beter. 37,6 is geen koorts.
Met haar motiverende uitspraken heeft mijn tante me vaak geholpen om spannende klussen aan te gaan (waarvoor dank). Anderzijds is er ook die keer dat ik door een verwaarloosde luchtweginfectie een longontsteking opliep. Morgen ben ik vrij, maar overmorgen sta ik weer voor de klas. Wat te doen? Eerst slapen.
Als ik wakker word heb ik het beeld nog glashelder voor ogen: Mijn auto, aan de kant van de weg. Zonder benzine. Een glasheldere droom. Ik weet het: Ik moet bijtanken.
Ik bel mijn baas en meld me voor twee dagen ziek. Tante Ka krijgt acuut griepverschijnselen en vertrekt naar de ziekenboeg, zodat ik ongestoord kan lummelen, lezen en zappen. Op de tweede dag voel ik me al veel beter. Geen koorts. Geen gesnotter. Ik vertel mijn baas dat ik er morgen weer zal zijn en maak een lunchpakket. Uiterst tevreden stap ik in bed. Terwijl ik slaap plamuurt iemand secuur mijn linkeroor dicht en vult de lege ruimtes in mijn hoofd met koffiedrab. Ik ga er van uit dat het weer zo’n realistische droom is, maar het houdt stand tijdens douchen en aankleden. Heel voorzichtig pak ik mijn lunch uit de koelkast. Ik wil tante Ka niet wakker maken. Ook zonder haar aanwezigheid weet ik precies hoe ze zal reageren: afspraak is afspraak en belofte maakt schuld. En ze heeft gelijk. Iedereen rekent op me. Het zal best gaan vandaag. Niet op volle kracht, maar dat hoeft ook niet.
Een stuk vroeger dan normaal rij ik naar huis. Als ik de portiektrap op loop zie ik haar staan. Met een kussensloop, een mattenklopper en een stem als een megafoon. Waar ik vanDAAN kom. Hoe ik het ik mijn hoofd haal om NU al weer te gaan werken. Dat uitzieken ONTZETTEND belangrijk is. Dat zij als tante ook geen moment kan verslappen. En hoe VRESELIJK dat is.
Halverwege de trap sta ik stil. De tas om mijn schouder begint aardig door te wegen. Zou dit een koortsdroom zijn? Of is mijn tante van mening veranderd? Dat zou heel vreemd zijn voor iemand die zo zeker is van haar zaak. Aarzelend loop ik door en sluip langs haar heen mijn gang binnen. Ik voel een pets met de mattenklopper tegen mijn achterhoofd. Ze staat er echt! Roepend dat ik thuis had moeten blijven, terwijl ze me zelf heeft gemaand om aan het werk te gaan.
Die avond stop ik mijn tante onder de wol in haar ziekbed. Lekker uitzieken. Niet gelijk met die mattenklopper aan de slag. Zelf ga ik gewoon aan de slag. Met holtes vol koffiedrab en een stekende pijn in mijn achterhoofd.